Na mijn ontbijt van havermout, lijnzaad en blauwe bessen verliet ik mijn woning en fietste ik naar Het Rembrandthuis in de Jodenbreestraat. Rembrandt had hier tussen 1639 tot 1658 gewoond en gewerkt. Het was nog lekker rustig in het museum; de toegangsdeuren waren net open gegaan.
Ik liep door de voorkamer, de gastenkamer, zijn slaapkamer, zijn atelier op de eerste etage en het leerlingenatelier op de bovenste verdieping. De audiotoer aan mijn oor vertelde over ieder vertrek een informatief verhaal. Het was leuk om naar te luisteren.
Er waren in het museum ook levende mensen aanwezig die demonstraties gaven. Een mevrouw liet ons zien hoe in de Gouden Eeuw verf werd gemaakt. Rembrandt bereidde zijn eigen olieverf. Hij moest wel, want in die tijd had je nog geen winkels met kunstenaarsbenodigdheden. Hij voegde lijnzaadolie aan pigmenten (kleurpoeders) toe en wreef het mengsel met een wrijfsteen fijn.
De zaadje die ik ’s ochtends in mijn havermout stop zitten ook op het doek van De Nachtwacht. Hoe een museumbezoek je blik op de wereld kan veranderen!
De pigmenten kwamen uit de natuur en waren afkomstig van dierenbotten, schelpen, stenen, plantenwortels en schildluizen. De blauwe kleur bijvoorbeeld is afkomstig van de zeldzame en kostbare steen Lapis lazuli. De rok van ‘Het melkmeisje’ van Johannes Vermeer is dus heel kostbaar geweest.
In de kamer waar vroeger Rembrandts houten ets-pers stond keek ik naar een ets-demonstratie. De ets-inkt maakte hij zelf. Van lijnzaadolie en verkoolde beenderen. Lijnzaad is het wondermiddel van onze tijd. En in vroegere tijden ook van de 17de Eeuw.