We liepen door de bossen bij Doorn en hielden onze verrekijker in onze rugzak. Er waren wel vogels, veel zelfs, maar ze lieten zich niet zien. Alleen een roodborstje aan de rand van het pad was niet schuw.
We bereikten de Kromme Rijn en volgden het smalle wandelpaadje langs de rivier. We hadden een weids uitzicht over grasland. De akkers werden besproeid. Een zwart apparaat fungeerde als pomp en zorgde ervoor dat het water uit de Kromme Rijn de sproeiers bereikte. Het ding zag eruit als een stoommachine en produceerde een vieze stinkende walm.
We liepen verder en zagen twee blauwe reigers, de grote zilverreiger en twee ooievaars in een veld rondlopen. We haalden onze verrekijkers tevoorschijn om ze beter te kunnen bekijken. In de lucht cirkelden zes roofvogels, hoogstwaarschijnlijk buizerds. Een van de ooievaars steeg op. Hij zweefde in de lucht met zijn grote witte lijf. De zwarte vleugelranden waren duidelijk te zien. Zijn nek was een beetje gebogen als een reiger. Ik kon uren naar hem kijken, maar we moesten door.
De zon scheen uitbundig. Honderden libellen vlogen vlak boven het water van de rivier. Er zijn in Nederland zo’n 70 verschillende soorten en ik kan er precies één herkennen. Die libelsoort fladderden hier rond. Het was de weidebeekjuffer.
In de herfst hadden we dezelfde wandelroute gelopen. We herkenden paadjes, huizen en bankjes. Het is bijzonder hoe ons geheugen werkt. Hoe herinneringen naar boven komen als je terug bent op een plek. Dan zei ik bijvoorbeeld tegen Lisette “Op dat bankje zaten de vorige keer twee mensen.” en dan antwoordde ze “Ja, dat herinner ik me ook”. Maar wat ze aanhadden, dat konden we ons niet voor de geest halen.
Dat ons geheugen selectief is bleek ook op de brink van Cothen. Daar stond een bronzen peer op een sokkel. Hoewel het kunstwerk jaren geleden was geplaatst, merkten we de “Toffe Peer” nu pas op.
Het was lente en de fruitbomen droegen vruchten. In een kersenboomgaard liep een jonge jongen rond met drie blikken, die vast zaten aan het uiteinde van een stok. Hij schudde met de stok, zodat de blikken tegen elkaar kwamen. Het lawaai moest de vogels verjagen. Hij was een levende vogelverschrikker, die af en toe stopte om op zijn mobiel te kijken.
We passeerden een boomgaard met perenbomen. Kleine baby peertjes hingen aan de takken. Nou ja. ze hingen niet echt, want ze groeiden naar het licht toe. Net zoals bananen tegen de zwaartekracht in groeien.
Verderop was de kersenboomgaard van de familie Vernooij. Drie mannen waren met ladders in de weer. Een van de kerels legde enthousiast uit wat ze aan het doen waren. Ze bonden blikken aan een lange stok. Die stok zetten ze tegen een kersenboom aan zodanig dat de blikken erboven uit staken. Onder de blikken hadden ze een touw vastgemaakt. Het touw leidden ze naar een metalen wachttoren die midden in de boomgaard stond.
De plaatselijke jeugd die een zakcentje wilden verdienen nam plaats boven in de toren. Met als taak was om aan de touwen te trekken, als de spreeuwen kwamen. Het kabaal zou de vogels opjagen. Hij/zij moest dus de spreeuwen heuen.
Dat woord kende ik wel. Mijn moeder gebruikt het vroeger af en toe. Ze zei dan: “Ik wil je niet heuen.” Als kind wist ik wat ze bedoelde en nu had ik geleerd dat het woord ook van toepassing is op spreeuwen in de boomgaarden langs de Kromme Rijn.
Toen de vriendelijke man klaar was met zijn uitvoerige uitleg nodigde hij ons uit om over twee weken terug te komen. Dan konden we door de kersentuin lopen en kersen eten. Dat zagen we wel zitten.
We staken de N229 over en we kwamen in een landschap met weilanden en bospercelen. Het was inmiddels zo warm geworden dat we blij waren met een briesje of een wolk voor de zon. Aan de rand van een bosje in de schaduw van de bomen gingen we pauzeren.
Een klein gedrongen bruin vogeltje met een wenkbrauwstreep vloog van tak naar tak. Aan de hand van zijn roep en de geluidsfragmenten op de website van de vogelbescherming konden we hem identificeren. Het was de tjiftjaf.
Tijdens het vervolg van de wandeling hoorden we overal ‘fwiet, fwiet’ uit de bosschages komen. Het vogeltje bleek niet zeldzaam te zijn en in groten getale voor te komen. Het is net als met auto’s. Als je eenmaal weet hoe een Tesla Model S eruit ziet, dan zie je hem overal rijden.
We hadden een prachtige wandeling gemaakt, waarin de tjiftjaf en kersen een grote rol speelden. Ons streven is om elke tocht een vogel te leren kennen of beter te leren kennen. Dat is tot op heden uitstekend gelukt. Ik noem ze op in chronologische volgorde:
- Nachtegaal bij IJmuiden (zie blog Een nachtegaal in het duindoornstruweel)
- Winterkoning bij Abcoude (zie blog Langs het Gein en de Vecht)
- Roodborsttapuit in de Kennemerduinen
- Lepelaar in het Groene Hart (zie blog Boerenwandelen in het Groene Hart)
- Rietgors bij vogelplas Starrevaar
- Zanglijster bij Kasteel Renswoude (zie blog Grebbelinie)
- Tjiftjaf in de omgeving van Doorn (zie dit blog)
De lente is nog niet voorbij. Het is de periode waarin vogels uitbundige zingen en kwetteren. Ik verheug me nu al op de volgende wandeling.
De wachttoren in de kersentuin van de familie Vernooij kun je bekijken in een video uit 2018.
Wil je meer lezen over het heuen van spreeuwen, ga dan naar het artikel van RTV Utrecht uit 2017 met de naam Heuen langs de Kromme Rijn: “Soms aten we spreeuw in de boomgaard”.
Heel leuk om te lezen Carolien, in die omgeving ben ik opgegroeid. Met bloesems, kersen en surfen en zwemmen in de Kromme Rijn. Dank je wel voor deze beleving! Groetjes Ilse