Wekenlang had ik een groep jonge agenten gevolgd die bezig waren met hun eerste jaar aan de politieacademie. De makers van documentaireserie Dienders zaten ze dicht op de huid. Ik leerde over de opleiding, hun dagelijks leven en het werken op straat. De praktijk in Rotterdam-Zuid kon heel heftig en confronterend zijn. Bij een van de agenten kwam een onverwerkt en weggestopt jeugdtrauma opeens aan de oppervlakte, toen hij een verdwaald meisje met een gebroken arm op de driewieler zag. Als je de serie Dienders niet kent, dan raad ik je aan om het terug te kijken op uitzending gemist.
Het was vrijdagavond en drie jonge politieagenten stonden voor mijn voordeur. Ik was benieuwd naar hun optreden. Ze stelden zich netjes voor met een uitgestoken hand en het noemen van hun voornaam. De agent die het woord nam was nors en twee centimeters kleiner dan ik. Zijn collega was een stuk groter, breder en vriendelijker. Hij droeg een mouwloos shirt en hij had een zwart kleurige sleeve die zijn volledige rechterarm bedekte. De derde agent was zo onopvallend dat ik hem niet meer voor de geest kan halen.
Ik liet ze binnen. Van diversiteit bij de politie was geen sprake.
Een uur eerder liep ik naar mijn achterdeur om een doos uit mijn tuin te halen. Met moeite kreeg ik de sleutel omgedraaid. Toen ik even later de deur op slot wilde doen, merkte ik dat dit lukte niet. De sleutel zat muurvast. Ik opende de deur weer om te kijken wat er aan de hand was. Ik zag dat het hout op vier plekken was beschadigd. Iemand had geprobeerd de deur te forceren. Er was duidelijk sprake van een inbraakpoging. ‘Oh nee’, dacht ik, ‘niet weer!’
Ik belde het 0900-8844 nummer van de politie. De dame van de meldkamer zei dat ze een wagen zou sturen. En nee, ze kon me niet vertellen wanneer de agenten zouden arriveren. Het was enorm druk deze avond en het kon dus wel even duren.
In afwachting van mijn bezoekers ging ik de keuken opruimen. Ik moest tenslotte iets doen om de tijd te doden. Mijn gedachten gingen terug naar maart 2009.
Na een avondje uit kwam ik om half twee in de nacht thuis. Mijn aandacht werd getrokken door licht dat werd gereflecteerd door iets dat op de vloer lag van mijn woonkamer. Ik deed het licht aan en zag overal glas liggen. Ik was onthutst. Waar kwam al dat glas vandaan? Ik keek rond. Mijn glazen salontafel was niet kapot. Er was niets omgevallen. Ik wierp een blik op mijn ramen en ik zag een gat in de ruit van mijn achterdeur. Het was zo groot als een gebakbordje. De schrik sloeg me om mijn hart. Een idioot had mijn dubbelglazen venster ingeslagen. Ik stelde opgelucht vast dat hij niet binnen was geweest.
Een paar maanden lang voelde ik mij onprettig als ik terugkeerde naar mijn huis. Wat zou ik aantreffen? Zou er opnieuw iemand willen inbreken? Gelukkig wilden niemand dat en langzaam ebde mijn vrees weg.
De drie jonge politieagenten stonden in mijn huiskamer en ik liet ze de achterdeur zien. Het was inmiddels pikkedonker geworden. ‘Zal ik een zaklantaarn pakken?’, bood ik aan. Dat hoefde niet; ze hadden een zaklamp bij zich. Net zoals een wapenstok, handboeien, een dienstwapen en pepperspray.
De dienders uit Rotterdam-Zuid kregen in de documentaireserie ambtelijk taalgebruik aangeleerd. De flikken van Amsterdam-West hadden klaarblijkelijk een andere opleiding genoten, want zij gebruikten jip-en-janneketaal.
De snauwerige smeris stelde weer een vraag. Een portofoon zat aan zijn linker borstzak geklemd. Het geluid stond hard. Ik wist niet of hij zich richtte op mij of op de meldkamer. Dus ik vroeg: ‘Stel je de vraag aan mij?’. Ik kon hem tutoyeren, omdat hij zich had voorgesteld met alleen zijn voornaam. Bovendien was hij een broekie. Geïrriteerd antwoordde hij: ‘Ja, aan wie anders?’. Ik wees op zijn portofoon en legde rustig uit waar mijn verwarring vandaan kwam. Mijn favoriete agent met de sleeve knikte nauwelijks zichtbaar; hij begreep precies wat ik bedoelde.
Ik ga nu nadenken over hoe ik mijn huis beter kan beveiligen en hoe ik inbrekers meer kan afschrikken. Een alarm heb ik al, Ik zou tuinlampen met bewegingssensor kunnen aanschaffen of een camera kunnen ophangen. Die lampen en camera moeten dan wel op een plek hangen die lastig te bereiken is, zodat ze niet eenvoudig te vernielen zijn. Ik zou anti-inbraakstrips kunnen laten plaatsen op mijn achterdeur of een waakhond kunnen nemen. Oh, ik moet nu nadenken over hoe ik mij het beste kan wapenen tegen geteisem.
De volgende dag belde de wijkagent van het nazorgteam aan. Ze stelde zich voor met haar voor- en achternaam. Ze was heel empathisch en kwam kijken hoe het met mij was. Ik vond het heel fijn dat ze even langs was gekomen. Door het zien van de ‘Dienders’ heb ik respect gekregen voor de politie. Na mijn ontmoeting met de flikken van Amsterdam-West heb ik zelf ervaren dat ze dienstbaar zijn.
Wat een mooie kerstgedachte in dit verhaal, over zorgen voor elkaar en (niet alles zomaar) delen. Ik wens je een fijne kerst en een veilig en voorspoedig 2020. Dikke kus, Thomas
Dank je wel, Thomas. Je zegt het heel mooi: zorgen voor elkaar en (niet alles zomaar) delen. Ik wens jou een gezond, creatief en sportief 2020. Xx